Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8174

Datum uitspraak2004-08-12
Datum gepubliceerd2004-08-30
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers94197 / KG ZA 04-308
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Naar de uitleg en strekking van artikel 6:135 BW kunnen geen posten verrekend worden met vastgestelde onderhoudsverplichtingen.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Datum uitspraak: 12 augustus 2004 Zaaknummer : 94197 / KG ZA 04-308 De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen inzake [naam eiser], wonende te [S.], eiser bij exploot van dagvaarding d.d. 18 juli 2004, procureur mr. M.E.Th. Hogervorst; tegen: [naam gedaagde], wonende te [M.], gedaagde, Procureur mr.F.F.A.D.C. Tjalma, (toevoeging). 1. Het verloop van de procedure Eiser, hierna te noemen: de man, heeft gedaagde, hierna te noemen: de vrouw, gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 29 juli 2004, heeft de man gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna hij zijn vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten. De vrouw heeft door haar procureur mondeling verweer laten voeren. Partijen hebben daarna in tweede termijn op elkaars stellingen gereageerd. Vervolgens is het geding voor enige tijd geschorst, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil alsnog in der minne te regelen. Na de hervatting is gebleken dat zij niet tot overeenstemming waren gekomen. Na verder debat ter terechtzitting is de zaak aangehouden, teneinde de man in de gelegenheid te stellen via een bankgarantie zekerheid te stellen voor de vordering die de vrouw inzake achterstallige alimentatie op de man zegt te hebben. De procureur van de vrouw vraagt in haar brief van 4 augustus 2004 vonnis te wijzen, aangezien zij geen bericht van de man heeft ontvangen dat hij een bankgarantie zou kunnen stellen. Bij brief van 6 juli 2004, waarvoor de voorzieningenrechter leest 6 augustus 2004, deelt de man mede dat zijn bankier niet bereid is een bankgarantie te verstrekken in zake de thans lopende procedure voor de voorzieningenrechter. De man vraagt vonnis te wijzen. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. 2. Het geschil 2.1 Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van 19 december 2002 met zaaknummer 73693/S RK 02-382 is de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 31 maart 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Tijdens de aan deze beschikking voorafgaande terechtzitting van 13 november 2002, waarop ook de verzochte voorlopige voorzieningen zijn behandeld, zijn partijen het eens geworden over de aan de vrouw voor de twee minderjarige kinderen van partijen door de man te betalen kinderalimentatie en de door de man voor de vrouw te betalen kosten voor haar levensonderhoud. Die regeling zag er als volgt uit: - ‘voor wat betreft de voorlopige voorzieningen zal de man € 150,-- per maand per kind aan de vrouw betalen met ingang van 1 juni 2002 tot 1 december 2002; - voor wat betreft de definitieve alimentatie zal de man met ingang van 1 december 2002 aan de vrouw bij vooruitbetaling voldoen € 200,-- per maand aan partneralimentatie en € 200,-- per maand per kind aan kinderalimentatie; - de voormelde definitieve alimentatie blijft gedurende 3 jaren na 1 december 2002 onveranderd, ongeacht wijziging van omstandigheden, behoudens dat de wettelijke indexeringen met ingang van 1 januari 2004 weer van toepassing zijn’. De als ‘definitieve alimentatie’ aangeduide regeling is in de echtscheidingsbeschikking opgenomen. 2.2 De vrouw is nadat partijen uit elkaar zijn gegaan en ook nadat de echtscheiding is uitgesproken, in de echtelijke woning blijven wonen. Deze woning is gelegen boven een bedrijfspand, waarin de man een eenmanszaak uitoefent. In het gehele pand is slechts één meterkast aanwezig voor de registratie van de afname van gas, water en elektriciteit. De energiekosten worden in de verhouding 51% tegen 49% (volgens de man met goedvinden van de fiscus) over het bedrijf en de woning verdeeld. 2.3 De vrouw heeft, na geconstateerd te hebben dat de man allerhande posten, waaronder ook haar woonlasten, verrekende met de aan haar te betalen (kinder)alimentatie op 28 juni 2004 executoriaal beslag gelegd op zowel de zakelijke als de privé bankrekeningen van de man. 2.4 De man heeft op grond van het vorenstaande gevorderd dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de vrouw verbiedt, onder verbeurte van een dwangsom van € 4.000,-- voor het geval dat de vrouw, na betekening ervan, nalatig blijft aan dit vonnis te voldoen, de executie van de beschikking van 19 december 2002 van deze rechtbank met nummer 73693 / S RK 02-382 voort te zetten totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist, kosten rechtens. 2.5 De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij voert aan dat de man met de te betalen (kinder)alimentatie naast haar woonlasten nog allerhande posten heeft verrekend. Dit maakt dat de man per maand slechts circa de helft betaalt van de € 600,-- die hij in totaliteit per maand aan haar moet betalen aan alimentatieverplichtingen. De vrouw is van mening dat de door de man eigenhandig toegepaste verrekening niet op zijn plaats is aangezien dit niet strookt met de in afdeling 6.1.12 BW opgenomen bepalingen omtrent verrekening. 3. De beoordeling 3.1 Ter onderbouwing van zijn vordering heeft de man nog gesteld dat hij bij schrijven van 7 februari 2003 de vrouw heeft medegedeeld dat hij, zodra hij de officieel door de rechtbank vastgestelde alimentatie zou moeten gaan betalen, daarbovenop niet nog eens de vaste lasten van de vrouw zou blijven betalen, zoals hij die tot dan toe had betaald en overeenkomstig de daartoe in de voorlopige voorzieningenprocedure gemaakte afspraken zou blijven betalen tot 1 december 2002. Dit laatste evenwel met verrekening van € 1.800,--, verdeeld over 6 maanden à € 150,-- per maand, ter zake voor de vrouw betaalde woonlasten. Op grond hiervan is volgens de man over de periode van 1 juni 2002 tot 1 december 2002 de te betalen alimentatie vastgesteld op € 150,-- per maand per kind. De man heeft verder nog aangevoerd dat de vrouw na 1 december 2002 heeft geaccepteerd dat hij de vaste lasten van de woning met de aan de vrouw te betalen alimentatie verrekende, omdat hij bijna een jaar lang geen reactie heeft gekregen op de verrekeningsoverzichten die hij aan de toenmalige advocaat van de vrouw heeft gezonden en zoals hij die summier aantekende op de betalingsopdrachten waarmee hij de alimentatie aan de vrouw overmaakte. In september 2003 heeft de nieuwe advocaat van de vrouw hem laten weten dat de man nog achterstallige alimentatie diende te voldoen. De man heeft daarop andermaal een overzicht aan de vrouw doen toekomen ter zake de door de man voor de vrouw betaalde en verrekende lasten. De man heeft de vrouw medegedeeld dat hij een executiegeschil zou opstarten indien de vrouw met haar vermeende vordering naar de deurwaarder zou gaan om die te executeren. Dit heeft de (advocaat van de) vrouw kennelijk niet op andere gedachten kunnen brengen, nu deze ruim een half jaar later, op 28 juni 2004, executoriaal beslag heeft gelegd op zijn privé-bankrekening alsook op zijn zakelijke bankrekening. Nu hij door deze beslagen privé alsook zakelijk volledig vleugellam is gemaakt en daardoor ook de verschuldigde alimentatie niet meer kan voldoen, acht hij de handelwijze van de vrouw onredelijk en onbillijk. Die handelwijze is volgens de man ook in strijd met de tussen partijen ter terechtzitting van 13 november 2002 gemaakte afspraken. Dit maakt dat het beslag als vexatoir moet worden beschouwd. Dit klemt zeer omdat het in de ogen van de man zonder meer voor de hand ligt dat de vrouw haar vaste lasten zelf dient te betalen. 3.2 De vrouw stelt daartegenover dat de man achterstallig is in het betalen van alimentatie. De achterstand bedraagt circa € 3.000,--. Dit komt omdat de man geen indexering betaalt en omdat de posten ter grootte van circa € 300,-- per maand onterecht met de (kinder)alimentatie verrekend zijn. Gezien het in de rechtsliteratuur en in de jurisprudentie ingenomen standpunt dat er ter zake kinderalimentatie geen verrekening kan plaatsvinden en de man niet is ingegaan op haar verzoek om de achterstallige alimentatie te voldoen, acht de vrouw het voor de hand liggen dat zij aan de hand van de verkregen titel tracht de haar toekomende alimentatie te innen. Dit temeer nu de man zonder haar toestemming te hebben gevraagd tot verrekening is over gegaan en hij bovendien posten verrekent, die in de verdeelprocedure van de boedelscheiding aan de orde moeten komen. 3.3 Uit hetgeen partijen over en weer ter terechtzitting te berde hebben gebracht en uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de man in elk geval vanaf 1 december 2002 tot en met september 2003 een groot aantal posten met de aan de vrouw te betalen alimentatie heeft verrekend. Uit de verrekenoverzichten is op te maken dat de man maandelijks over deze periode voor een bedrag van circa € 300,-- heeft verrekend met de te betalen alimentatiebedragen van € 600,-- per maand. Indien hierna aangenomen zou moeten worden dat de man niet bevoegd zou zijn tot verrekening van de posten die hij heeft verrekend, zou dit betekenen dat de stelling van de vrouw dat de man ten bedrage van € 3.000,-- achterstallig is in betaling van de alimentatie in beginsel juist is. 3.4 Over het algemeen is de bevoegdheid tot verrekening gegeven ongeacht de aard van de schulden en het rechtsfeit waaruit zij zijn ontstaan. De rechtsliteratuur ter zake verrekening, als beschreven in de artikelen van afdeling 6.1.12 BW, gaat er evenwel vanuit dat er een aantal gevallen zijn waarbij vanwege de bijzondere aard van de schulden verrekening uitgesloten is. Aan de hand van het bepaalde in artikel 6:135 BW en analoog aan de strekking van HR 3 december 1999, NJ 2000,86 moet het er voor gehouden worden dat een schuldenaar niet bevoegd is tot verrekening voor zover op die vordering van zijn wederpartij beslag niet geldig zou zijn, zoals ter zake een vordering tot levensonderhoud het geval is. Alimentatie-uitkeringen hebben volgens de rechtsliteratuur een bestemming die erop is gericht te voorzien in het levensonderhoud van iemand die niet in staat is dit zich zelf te verschaffen. Teneinde te voorkomen dat deze uitkeringen aan haar bestemming worden onttrokken, mogen zij niet in beslag worden genomen, en om dezelfde reden verklaart de wet hen onvatbaar voor verrekening. Nu hierboven is vastgesteld dat de man een groot aantal posten heeft verrekend en hij voorts niet, althans niet genoegzaam heeft weersproken dat hij in elk geval tot een bedrag van € 3.000,-- aan te betalen alimentatie heeft verrekend en de man er verder niet in is geslaagd om de vrouw aan de hand van een bankgarantie zekerheid te verschaffen voor dit bedrag, is de voorzieningenrechter in het licht van dit alles van oordeel dat er geen gronden zijn voor opheffing van het executoriaal gelegde beslag op de genoemde bankrekeningen van de man. 3.5 De kosten van dit geding zullen, in aanmerking genomen dat partijen gewezen echtelieden zijn, gecompenseerd worden, zoals hierna zal worden aangegeven. 3. De beslissing De voorzieningenrechter: wijst de gevorderde voorzieningen af; compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Hazen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. LD